3 vragen

[terezadobrovolna]

Beste

Ik had enkele vragen in verband met de theorie van hoofdstuk 18.

Ten eerste heb ik een vraag over de borden b22 en b23. In het boek staat dat wanneer het rood of oranje licht brandt, fietser hier door mogen rijden in de richting die staat op het bord. Ik vroeg me dan af wat ze moeten/kunnen doen indien ze niet die richting uit willen. Moeten ze dan wachten op groen? En als het groen is, moeten ze dan nog steeds voorrang geven aan alle andere weggebruikers?

Vervolgens had ik nog een vraag over de oefening 12652. Bij deze oefening heeft de overweg geen slagbomen en zijn de lichten defect, er is dus ook geen maanwit licht. Er staat op de afbeelding echter wel een gevaarsbord bij. In zulke gevallen zou men normaal gezien toch geen gespannen, 2-wielige motorvoertuigen, en voertuigen met meer dan 2 wielen mogen oversteken. Maar het gaat in deze vraag om een bromfiets, en deze hoort toch niet bij de genoemde categorieen? Men zou deze dan toch wel mogen links inhalen?

Ten slotte had ik nog een algemene vraag. Waar in de hierarchie bevinden zich wegmarkeringen? Als er bijvoorbeeld in een bepaalde rijstrook een pijl op het wegdek staat getekend, komt dit dan altijd automatisch overeen met bijvoorbeeld de lichten met pijlen? Bijvoorbeeld, als ik in een rijstrook staat met een pijl naar links op het wegdek gecshilderd, en op het verkeerslicht gaat een groene pijl naar rechts aan, mag ik dan ook naar rechts of moet ik al in het begin gaan staan in de juiste rijstrook, of komen deze overeen?

Sorry, voor deze lange uitleg, ik hoop dat mijn vragen een beetje duidelijk zijn.
Alvast heel erg bedankt!
Met vriendelijke groeten
TD

[de rijprof]

1. Fieters mogen enkel voorbij het rode verkeerslicht in de richting die de pijl(en) aanduidt.

2. Als er ofwel slagbomen zijn, ofwel lichten die wel werken, dan mag het. Bekijk het in dit geval als een onbewaakte overweg.

3. Als je wilt afslaan, moet je correct voorsorteren.
Uiteraard gelden de pijltjeslichten voor die richting.