Volledig juist.Met andere woorden, als die naderende voertuigen nog veilig kunnen vertragen en zo nodig stoppen, hoeft de (brom)fietser hen geen voorrang te geven. Integendeel, die naderende voertuigen mogen hem op de oversteekplaats hoe dan ook niet hinderen of in gevaar brengen (art. 40ter).
Want als de bestuurder van de fiets ziet dat de bestuurder van de auto op voldoende verre afstand nadert, dan mag die de oversteekplaats gebruiken.
En eenmaal hij op die oversteekplaats is, moet de bestuurder van de auto sowieso voorrang geven.
Als de bestuurder van de fiets oordeelt dat de auto al te dichtbij is, met het risico dat de bestuurder misschien niet veilig meer kan stoppen, moet de fietser voorrang geven.
Een bestuurder kan een voertganger zien aanstalten maken om een oversteekplaats voor voetgangers te gebruiken. De voetganger staat bij de oversteekplaats en kijkt naar de verschillende rijrichtingen. Voor een naderende bestuurder is het duidelijk dat die voetganger wil oversteken.
Een fietser die komt aangereden, voorbeeld op een fietspad evenwijdig naast de rijbaan, kan even verder een oversteekplaats gaan gebruiken, of gewoon het fietspad blijven volgen. Die fietser mag op de plaats van die oversteekplaats niet gewoon deze oversteekplaats oprijden, maar moet rekening houden met naderende voertuigen. En is de naderende wagen al te dichtbij, moet hij aan de auto voorrang verlenen. Zodra de fietser op de oversteekplaats rijdt, moet de auto sowieso voorrang geven.
Spijtig genoeg denken fietsers soms dat ze in alle omstandigheden voorrang hebben op een oversteekplaats en rijden er maar op.